Van zout naar zoet en zuurstofloos zeilen
Met onze longen vol heerlijke zeelucht en een gerepareerde motor verlieten we de Chileense kust. Op naar de bergen! De Andes is een stukje Zuid-Amerika dat moeilijk te negeren valt, en hee, waarom zou je ook? Het is er prachtig.
We waren nog maar net vertrokken uit Arica, toen we allerlei aankondigingen zagen voor een dorpje genaamd Eco-Truly. Het klonk niet echt Chileens, dus nieuwsgierig namen we een kijkje. Het bleek een Hare Krishnacommunity te zijn, waar je kon slapen, een (vegetarische) lunch kon kopen of een veertigdaagse meditatie/zuiverigingssessie kon ondergaan. Wij gingen voor een kleine rondleiding tussen de tempels, huisjes en de voedselinfographics.
En verder gingen we, omhoog omhoog, tot we ergens langs de weg een bord met jugos naturales zagen staan, iets waar mijn hart altijd wat sneller van gaat kloppen. Ik stuiterde dus uit de auto, op weg naar lekkere sapjes die ik bijna beschouwde als een fata morgana, zo midden in de Atacama woestijn. Gelukkig bleek het geen dooie mus en stonden er al gauw twee lege glazen voor ons op tafel.
We bevonden ons in het huis van Alexis, een Italiaanse wereldreiziger die al lang geleden had besloten in Chili te blijven. Hij is compleet zelfvoorzienend en moet alleen wachten op de wekelijkse watervrachtwagen. Verder leeft hij vredig en gelukkig met vrouw, kinderen en tientallen katten. We spraken met hem over Berlusconi, gingen op condorjacht met z'n verrekijker en leerden vanalles over zijn manier van leven. Dat was me het sapje wel!
We vervolgden onze tocht langs lama's, ravijnen en Boliviaanse vrachtwagens. Een heerlijke pauze in thermaalbaden vonden we welverdiend, voor we richting de kou van de nacht zouden gaan. Onze tocht eindigde in het dorpje Parinacota, genoemd naar de nabijgelegen vulkaan. Het dorpje leek verlaten maar er was wonderbaarlijk genoeg een hostel waar we, uiteraard, de enigen bleken te zijn. We gingen vroeg naar bed want er was nauwelijks verwarming en de temperatuur ging al gauw goed onder het vriespunt. We waren moe van het rijden en wisten dat de dag erna een pittige zou worden.
Maar nee. We waren niet zo slim geweest. Zeg maar gerust heel erg dom. Parinacota ligt op maar liefst 4500 meter boven zeeniveau, wat betekent dat we in één dag meer dan vier kilometer waren gestegen. Met als gevolg een slapeloze nacht, erge hoofdpijn en een flink zuurstoftekort. Bijna besloten we de volgende dag gelijk weer terug te rijden naar Arica, maar onze positie zo dicht bij de Boliviaanse grens wilden we ook niet opgeven, dus we besloten door te gaan.
We kregen de schrik van ons leven toen we de ontzettend lange rij vrachtwagens de hoek om zagen slingeren richting de controlepost. Gelukkig mochten we voorkruipen, anders had het ons een dag gekost om aan de andere kant te komen. Onderweg kwamen we twee douanebeambten tegen die geen zin hadden om te lopen, dus nodigden we ze uit om op de achterbank te komen zitten. Ze kropen tussen de bandenreparatieset, barbecuekolen en gasflesjes en vergezelden ons naar de grens.
We proberen altijd voor we een land in gaan al een beetje geld op zak te hebben, omdat de grensstadjes die we passeren meestal niet beschikken over een pinautomaat. Ook dit keer bleek de eerste optie tweehonderd kilometer verderop. Echter, we hadden ook weer niet op zoveel gerekend, daarnaast zaten we bijna zonder benzine. Met het beetje geld dat we hadden, gooiden we de tank vol, waarmee we sowieso een heel eind moesten kunnen komen. Maar in Patacamaya, waar we ook de nacht wilden doorbrengen, vonden we niet wat we zochten. Stroomstoring, van Oruro tot La Paz, waarbij de hoofdstad zelf gelukkig gespaard bleef. We besloten ons heil dus verderop te zoeken.
We wilden zo snel mogelijk Copacabana bereiken en La Paz overslaan, vooral vanwege het verkeer. Gelukkig zorgde onze navigatie voor een kleine omweg rond de stad, maar dat kon niet voorkomen dat de laatste vijfhonderd meter voor de afslag naar de snelweg ons een dik uur kostten. De twee beschikbare banen werden in beslag genomen door maar liefst vijf rijen aan hoofdzakelijk toeterende taxibusjes die allen de snelst mogelijke baan probeerden te vinden. Overal klonk luide muziek, de zwarte uitlaatgassen stroomden onze auto in en we waren ontzettend opgelucht toen we eindelijk verlost waren van de drukte.
Nog steeds zaten we met het geld-/benzineprobleem. Banken bleken dicht, benzinestations hadden geen voorraad meer of het was te druk om te stoppen. Gelukkig konden we langs de weg bij een oud vrouwtje voor een goede prijs tanken en hadden we zelfs nog geld over voor een colaatje. Platzak, maar bijna bij onze bestemming reden we richting Copacabana, terwijl de zon onderging en de eerste sterren verschenen.
Tot er ineens een erg rechte lijn op de GPS verscheen: in het haarspeldrijke gebied van het Titicacameer een zeldzaamheid. Tenzij... jep, een veerboot, 40 bolivianos om aan de overkant te komen. We hebben het hier over vijf euro, maar na alle hoeken en gaten te hebben doorzocht kwamen we op niet meer dan 22 bolivianos en 5 soles (de Peruaanse munteenheid). Het zou in principe genoeg moeten zijn, dus Tim ging praten als Brugman en met het bedrag en twee biertjes kon hij de veerman overhalen ons naar de overkant te zetten. Pfoeh!
In Copacabana rustten we lekker uit. We besloten niet naar de eilanden Isla del Sol en Isla de la Luna te gaan, maar rond te lopen in het stadje en het schiereiland te verkennen. Het bleek een ideale plek voor het inslaan van de nodige souvenirs en het kijken naar mensen. Copacabana is beroemd om het zegenen van auto's, een ritueel dat veel bloemenkransen, plastic hoedjes en scheuten cola en bier met zich mee brengt. En een griezelig gevoel van ongenaakbaarheid bij de chauffeurs achteraf, helaas.
Ons eigen heilige momentje was een ademloze (letterlijk en figuurlijk) zonsondergang op de top van een heuvel over het prachtige meer. Een prachtig afscheid van een kort weerzien van Bolivia.
Op naar Peru! Zoals bij elke grensovergang hopen we dat het snel gaat, en zoals bij elke grensovergang valt het natuurlijk tegen. Op zich ging het goed tot na het paspoortstempelen in Peru, maar toen we de auto de grens over wilden krijgen, werden we al gauw hoofdschuddend aangekeken. Dachten we net alles in orde te hebben, werd ons gezegd dat we ab-so-luut niet de juiste papieren hadden om het land binnen te komen.
Terug naar Chili, was de enige methode, zeiden ze. Toen we duidelijk maakten dat dat niet echt een optie voor ons was, werden we ontboden in het kantoortje van de grote baas. Deze besnorde meneer met minstens zeven verschillende insignes, badges en grote hoed leek meer op een nep-sherrif, maar we besloten serieus te blijven.
Toen ik uit probeerde te leggen waar we heen wilden keek hij me aan en zei dat ik m'n mond moest houden. Hij zou alleen met de 'echte' eigenaar van de auto spreken. Hij richtte zich vervolgens tot Tim en vroeg hem waar we heen wilden. Knarsentandend bleef ik zitten toen Tim naar buiten moest komen om de (inhoudsloze) wet te lezen waarin zou moeten staan dat we de auto niet mee konden nemen. Hoofdschuddend liep ook de opperbaas naar buiten. Terwijl we samen binnen wachtten, kwam de assistent langzaam terug.
In Peru, moet je voor dit soort dingen betalen,
Zei hij. Ja, daar konden we op wachten. Ook dit keer hadden we wat geld gewisseld van tevoren, dus toen de meneer vroeg hoeveel we hadden, antwoordde Tim met 'honderd' (minder dan de helft van wat we hadden). 'Honderd dollar? Mooi zo!', zei de meneer. Toen we zeiden dat het in soles was, werd de sfeer grimmiger. We zouden op z'n minst driehonderd op tafel moeten leggen. We boden ons totaalbedrag van tweehonderddertig (ongeveer zestig euro) aan en weer hoofdschuddend liep de man naar buiten.
Ondertussen twijfelden we hevig of we wel akkoord wilden gaan met zulke omkoping. Zoveel geld, konden we niet beter teruggaan? Op een vreemde manier zou dat echter voelen als nog meer opgeven, dus we besloten door te gaan met onze poging. Na veel gezucht, gesteun en moeilijke blikken kregen we de juiste papieren en stempels. Buiten het kantoortje moesten we betalen aan de onderofficier. Want nee, de grote meneer zou niet worden geassocieerd met corruptie. Bah. Het gaf ons een vreselijk naar gevoel, zo'n eerste ervaring van Peru.
Gelukkig bleek het landschap prachtig en waren we net op tijd in het stadje Puno voor een goede lunch en de finale van de Champions League (erg belangrijk). Met iets meer goede moed gingen we op weg naar een wat kleiner dorpje voor de nacht, tot we al gauw werden aangehouden.
We werden steeds al gestopt door de politie, maar het laten zien van Tims rijbewijs en ons verse douanepapiertje bleek voldoende. Deze keer deden ze echter moeilijk over onze getinte ramen. Deze zijn illegaal in Peru en we moesten on the spot een boete van zeshonderdzestig soles betalen (honderdtachtig euro). Ja, Dikke Doei, stelletje corrupte boeven, dat gingen we dus mooi niet doen. De tip om te doen alsof je geen Spaans spreekt hielp gelukkig, en na een half uur en een hoop No Nintendo's kwamen we gelukkig weg met vijftien soles. Het is dus oppassen geblazen hier!
Maar weer werden we gerustgesteld door de lieflijkheid van de graanvelden met kleine schaapkuddes en werkende gezinnen. Door kleine dorpjes met vrouwen in traditionele kleding en de onmetelijkheid van het steeds aanwezige Titicacameer. We bleven twee nachten in Llacón, een klein dorpje aan de punt van een schiereiland. We sliepen er bij families en genoten van een krantje, gitaarspelen en het uitzicht over het meer.
Totdat... een zeil! In de verte zagen we een klein bootje op de kust af komen. We sprongen op en renden naar het strand. Flink buiten adem (3800 meter boven zeeniveau, we willen het nog wel eens vergeten) kwamen we aan bij de visser Armando die net met zijn zoontje Julian Mattias riet van het meer was gaan halen. En even later zeilden Dos Piratos op het hoogste meer ter wereld. We leerden vanalles over de cultuur van het Titicacameer, terwijl de zon fel scheen achter het zeil dat nog van Armando's grootvader was geweest. Julian Mattias zat verstopt achter papa, kauwend op z'n broodje. Je kon echter zien dat hij het heerlijk vond op het water, helemaal als hij -schijnbaar nonchalant- mocht sturen, die kleine kapitein.